Zet in op wereldwijde verlaging van de ecologische voetafdruk door onder meer doorgedreven ontwikkelingshulp en internationale solidariteit

Globaal

De verandering die we moeten teweegbrengen is een proces. Het is een aaneenschakeling van beslissingen en keuzes die we stapsgewijs en op verschillende schalen moeten uitwerken en voortdurend evalueren in functie van het tot stand brengen van een zo groot mogelijke veerkracht voor de aarde en haar bewoners.

Vanuit die opstelling heeft het IPCC al geruime tijd een model van verandering voorgesteld dat rekening houdt met de twee uitdagingen waarvoor we staan: de biofysische beperkingen, waaronder het klimaat, en de sociale noden. Het model maakt duidelijk dat de leefruimte van de mensheid zich daartussen bevindt en alleen kan toenemen door beide problemen tegelijk aan te pakken. Het geeft ook goed aan hoe de radicaal verschillende trajectmogelijkheden naar totaal andere uitkomsten leiden. Maar tegelijk maakt het duidelijk dat die trajecten het resultaat zijn van een veelheid aan beslissingen, met eventueel zelfs mogelijke vergissingen en correcties, en niet afhangen van één groot plan of grote revolutie. Het gaat om een heroriëntatie die rekening houdt met de beperkingen waarbinnen de mensheid kan vooruitgaan. Te veel vergissingen of te lang dralen kunnen we niet toelaten of we belanden onvermijdelijk in het minst gunstige scenario met hoge risico’s en weinig weerstandmogelijkheden voor de komende generaties.

Deze benadering biedt een goed kader om elk beleid en elke beleidsbeslissing op elk politiek niveau te beoordelen. Ze geeft ook perfect aan dat een globale en alomvattende aanpak noodzakelijk is waarbinnen heel veel beslissingspunten een rol spelen om de weg te bewandelen naar een duurzame wereld.

Vaak wordt beweerd dat we met te veel zijn: te veel in België, te veel in de wereld. En sommige mensen knopen daar ook onmiddellijk een oproep aan vast om minder kinderen te hebben of zelfs kinderloos te blijven. Uiteraard speelt het aantal mensen een rol in de impact van de mensheid op onze aarde. Hoe meer mensen, hoe groter onze mogelijk impact.

De wereldwijde ineenstorting van het ecosysteem en de daarmee gepaard gaande bedreiging voor alle levensvormen wordt in grote lijnen veroorzaakt door de volgende 'drivers':

  1. Het totaal aantal mensen op aarde.
  2. De gemiddelde ruimtelijke en ecosystemische impact per individu.
  3. De economische en socioculturele handelingen van de mens die deze ecosystemische impact veroorzaken. Deze handelingen worden gekenmerkt door een groot antropocentrisme, een geloof in de mogelijkheid van eeuwigdurende kwantitatieve economische groei van een kapitaalgestuurde markt.

De gevolgen van deze drie 'drivers' zijn gekend:

  • Verdwijnen van ecosystemen en biotopen veroorzaakt het verdwijnen van de soorten die er van afhankelijk zijn. Zo is bij de insecten 80% van het aantal exemplaren (niet soorten) reeds verdwenen. Het totaalgewicht van alle gewervelde wezens op het land (de gewervelde biomassa) bestaat voor 65% uit de menselijke veestapel, voor 32% uit de mensheid zelf en nog voor slechts 3% uit gewervelde dieren in de natuur. Elke soort combineert een eigen territorium waar ze dominant aanwezig is met een extern territorium dat die soort vanuit een minderheidspositie vooral deelt met andere levensvormen. De mensheid domineert vandaag meer dan 70% van de vruchtbare landoppervlakte van de planeet en claimt die vrijwel volledig voor eigen gebruik.
  • Uitstoot van broeikasgassen zorgt voor opwarming van het klimaat.
  • Overbemesting en schaalvergroting in de landbouw zorgen voor vervuiling van de diepere grondwatertafels en inname van ecosysteemruimte.
  • Winning van grondstoffen is verantwoordelijk voor 95% van alle verdwenen ecosystemen en verantwoordelijk voor 50% van alle uitstoot.
  • CO2 zorgt voor verzuring van de oceanen waardoor het fytoplankton, verantwoordelijk voor 75% van alle zuurstofproductie op aarde, wordt aangetast. (Bomen staan slechts in voor 25%).
  • Afval zorgt voor bodem- en waterverontreiniging, plastic soup in de oceaan, enz.

De globale minimumfractie aan ecosysteemruimte voor alle andere soorten behalve de mens wordt geraamd op de helft van de landoppervlakte. Op zich is dit al een miraculeus teken van veerkracht van het planetaire systeem: het blijft gezond en in evenwicht zelf als één van de 8,5 miljoen soorten 50% van het areaal quasi voor zich alleen claimt. Het probleem is echter dat we daar vandaag al ver over zitten. Onze planetaire overshoot bestrijkt de hele planeet, ook in het Zuiden. Daar is weliswaar de uitstoot van de lokale bevolking laag, maar het grondgebruik van hun informele kleinschalige landbouw is al heel wat groter.

Het ergste is echter dat daar heel veel grondgebruik ontstaat door multinationale bedrijven (landbouw, grondstoffen, ontbossing). De oppervlakte aan natuurreservaten in het Globale Zuiden daalt nog steeds en de biodiversiteit gaat bijna overal ter wereld razendsnel achteruit. Als je dus naast uitstoot ook naar ruimte kijkt dan is het totaal ruimtegebruik van de mensheid net zo belangrijk als de ongelijke verdeling van dat ruimtegebruik. Gemiddelden bestaan niet als je lokaal beleid wil uitvoeren en doen landen. Maar gemiddelden bestaan wel als je de minimaal te halen doelstellingen wil becijferen. 

Als we willen weten hoeveel mensen de aarde kan voeden dan is die vraag niks waard als je niet definieert wat je met het woord ‘kan’ bedoelt. Als alle natuur weg mag en de hele planeet mag bestaan uit steden, dorpen en voor de rest niks anders dan landbouw (een model dat eigenlijk biologisch niet mogelijk noch houdbaar is), dan is dit puur abstract en theoretisch ergens tussen 12 en 15 miljard. Als je echter elke soort plant en dier – inclusief de mens – een gezonde optimale ecosysteemruimte wil gunnen dan hangt het maximaal aantal mensen af van het gemiddeld verbruik aan ecosysteemruimte per mens. Die vraag betekent, als we willen streven naar planetaire gelijkberechtiging, dat we ons moeten afvragen naar welke levenstandaard we willen streven die voor iedereen bereikbaar zou moeten zijn (met de bijkomende randvoorwaarde dat men daar dan noch te ver boven noch te ver onder mag zitten). En op basis daarvan kan een ruwe schatting van het maximum benaderd worden, waarbij de grootte-orde belangrijker is dan de precisie.

  • Als de hele planeet leeft zoals de gemiddelde Amerikaan dan is het maximum 1 miljard mensen.
  • Als de hele planeet leeft zoals de gemiddelde Fransman dan is het maximum 2 à 2,5 miljard (naargelang de rekenmodellen).

Maar wanneer we dieper over de impact nadenken, dan is het duidelijk dat in het totaal van onze globale impact het bevolkingsaantal – hoewel belangrijk – toch een kleinere rol speelt dan de individuele voetafdruk in de rijkste landen. Veel belangrijker is dus de hoeveelheid, de aard en de wijze van consumeren en produceren. Willen we dat er snel een verandering komt in de impact van de mensheid op de aarde dan moeten we ons op de eerste plaats concentreren op onze consumptie en productie.

Het wereldwijde geboortecijfer verlagen kan zeker bijdragen om de impact van de mensheid op aarde af te remmen. Maar wie zich enkel concentreert op het geboortecijfer ziet eigenlijk te weinig wat de huidige evolutie is. In de afgelopen vijftig jaar is het geboortecijfer van 4,8 kinderen per vrouw gehalveerd naar 2,4 kinderen. In de mate dat we verder de armoede kunnen terugdringen en het onderwijs voor vrouwen verbreden weten we dat het wereldwijde geboortecijfer verder zal dalen. Sinds 2017 leeft meer dan de helft van de wereldbevolking in landen waar het geboortecijfer onder het vervangingsniveau ligt. De algemene trend in de wereld is er een van verdere spontane daling van de geboortecijfers. Vandaag hebben we een piek bereikt in het aantal kinderen die de mensheid telt en wellicht ooit zal tellen. Er leven op aarde 2 miljard kinderen onder de 15 jaar en dit aantal zal niet meer toenemen. De belangrijkste groei van de wereldbevolking in de komende decennia zal zich concentreren bij de volwassenen en de ouderen. De kinderen van vandaag hebben aanzienlijk meer kansen om volwassen te worden en in toenemende mate zal de levensverwachting die we in België kennen zich wereldwijd verspreiden.

De VN voorzien dat de groei van de wereldbevolking door veroudering in deze eeuw even belangrijk zal zijn als de groei door een geboortecijfer boven het vervangingsniveau. Willen we het geboortecijfer sneller doen dalen dan wat we nu voorzien dan zal dat vooral afhangen van de inspanningen die we leveren om de welvaart beter en sneller te verdelen. Gemakkelijke toegang tot efficiënte anticonceptiva is daar een onderdeel van. Tegelijk moeten we goed beseffen dat een lager geboortecijfer zorgt voor een snellere vergrijzing van de bevolking. Door de snelle demografische transitie die veel landen nu doormaken naar een kleiner aantal kinderen zal de vergrijzingsproblematiek zich heel wat scherper stellen dan in België. Maar de globale uitkomst is een enorme revolutie in het menselijk bestaan. Van een wereld met hoge geboortecijfers en hoge sterftecijfers, een wereld met veel armoede en veel pijn, gaan we naar een wereld waar minder kinderen geboren worden en waar de meeste kinderen de kans hebben om oud te worden. We zullen met meer mensen zijn, maar voor het einde van de eeuw zal de groei stagneren en zullen we een bevolkingskrimp gaan kennen.

Wat België betreft ligt het geboortecijfer met 1,68 kinderen per vrouw reeds geruime tijd onder het vervangingsniveau. De groei van de bevolking in België is vooral het gevolg van migratie. Vanuit het oogpunt van de klimaatdoelstellingen en de reductie van de impact van de mensheid op de aarde is dat in wezen een goede zaak. Het is beter om maximaal gebruik te maken van bestaande infrastructuren in de best uitgebouwde gebieden op aarde in plaats van expansief nog meer ruimte in te nemen. Dat wil vooral zeggen dat we moeten nadenken over hoe we lokaal het gebruik van de ruimte optimaliseren. 

Die vaststelling brengt ons terug naar de noodzaak om consumptie en productie fundamenteel te herdenken. De zogenaamde IPAT-formulering van Paul Ehrlich (2) blijft in dit opzicht nuttig als een heuristisch instrument: Impact als een functie van Population, Affluence en Technology. De impact op onze omgeving is het resultaat van het aantal mensen, hun welvaart en de technologie die wordt ingezet. In dit opzicht zijn de laatste jaren hoopgevend. Nieuwe technologie laat inderdaad toe om op veel vlakken welvaart te creëren met een kleinere impact op de aarde. De nieuwe technologie op het vlak van landbouw, van energieproductie en van communicatie laat jonge landen toe om in welvaart te groeien zonder de zware impact die de oude industrienaties hebben nagelaten. Maar de groeiende ongelijkheid zorgt voor een bijzonder slechte verdeling van die welvaart en de technologische keuzes die we maken zijn niet los te denken van het economisch kader waarin we ons bevinden.

Centraal staat dus onze economie en levenswijze, uitgedrukt in onze ecologische voetafdruk, en die moeten we radicaal herdenken. We moeten afstappen van het groeifundamentalisme dat economische groei als einddoel van het economisch handelen ziet. In die zin is de denkrichting die economen zoals Kate Raworth (3) voorstaan verfrissend en noodzakelijk omdat ze aansluit op het idee van een economie in functie van de mens binnen de draagkracht van de aarde. Productiviteitsgroei moet dus niet noodzakelijk uitmonden in meer productie en groei kan ook kwalitatief zijn in de plaats van kwantitatief. Wellicht moeten we beter opnieuw aanknopen bij de Keynesiaanse idee dat productiviteitsgroei vooral meer vrije tijd moet genereren: tijd als een uitermate belangrijk en onvervangbaar goed op zich. Automatisatie is dus niet per se een bedreiging maar kan een zegen worden. Waarom konden we in de jaren negentig wel tijdskrediet geven en waren we in staat om vroeger op pensioen te gaan terwijl onze kinderen altijd maar langer kunnen studeren? Onze relatie tot tijd is de afgelopen jaren radicaal veranderd onder druk van een groei-obsessie die vooral vanuit de Europese Commissie sinds het Lissabon-akkoord wordt gepromoot, een groei-obsessie die haaks staat op een duurzame wereld met minder ongelijkheid.

Op wereldvlak zal de bevolkingsexplosie stagneren wanneer de demografische transitie zich volkomen heeft doorgezet. Dat betekent dat de nataliteitscijfers zich hebben aangepast aan de dalende mortaliteit. Nataliteit daalt vooral door de volgende parameters: scholingsgraad, gezondheidszorg en levensverwachting, gelijkberechtiging van de vrouw. Dat betekent dat het rijke Westen de plicht heeft om in te zetten op planetaire herverdeling en ontwikkelingshulp, al was het maar omdat dit op lange termijn ook in ons eigen belang is. Een rationaal klimaat- en duurzaamheidbeleid vraagt dus tevens om het versterken en herschikken van de ontwikkelingssamenwerking en het buitenlands beleid.